De vogelhobby kent veel begrippen en definities.
Een opsomming en de betekenis hebben wij verzameld op deze pagina.
*samengesteld door Berend Bosch
Begrip | Verklaring |
---|---|
Albino | Doordat er geen pigment aanwezig is in de veren en een vogel geen carotenoïde in de bevedering bezit ontstaat er een witte vogel. Bezit een vogel wel carotenoïde kleurstof in de bevedering dan blijft dit geel tot rood van kleur |
Allelomorfen | Ook wel allele genoemd. Allelomorfen factoren zijn factoren die op een gelijke plaats liggen in een chromosomenpaar. Twee factoren op dezelfde plaats in de twee chromosomen van een chromosomenpaar. |
Autosomale vererving | De vererving van erfelijke eigenschappen die op een autosomaal chromosoom liggen. |
Autosomen | Alle andere chromosomen, dan de geslachtschromosomen. |
Bastaard | Ook wel hybride genoemd. Een bastaard ontstaat door paring van twee (nauw) aan elkaar verwante soorten. |
Chromatiden | Dit zijn de spiraalvormige gedeelten van een chromosoom die zich tijdens een deling kunnen scheiden. Een chromosoom bestaat uit twee chromatiden. |
Chromosomen | Dit zijn de spiraalvormige gedeelten van een chromosoom die zich tijdens een deling kunnen scheiden. Een chromosoom bestaat uit twee chromatiden. |
Chromosomengarnituur | Dit is het aantal chromosomen dat soorteigen is en kenmerkend voor de soort. |
Chromosomenpatroon | Het chromosomenbeeld dat door erfelijke afwijking ontstaat en voor elk individu uniek is. |
Chromosoom mutatie | Een mutatie ontstaat ondermeer door het wegvallen van een deel van het chromosoom en ook erfelijk blijkt. |
Com | Wereld Ornithologische Confederatie. |
Copuleren | Paren. |
Crossing-over | Ook recombinatie genoemd. Door het breken van de chromosomen in een chromosomenpaar en die vervolgens gekruist samensmelten met het allele deel van het chromosomenpaar. Op deze wijze verwisselen gekoppelde factoren in een chromosomenpaar. |
Degeneratie | Het minderwaardig ontwikkelen van eigenschappen. Voorbeelden zijn onder andere teruglopende vruchtbaarheid, mindere weerstand tegen bacteriegroei en smaller worden van het type. |
Dimorphie | De uiterlijke verschillen in geslacht tussen een man en een pop van dezelfde soort. Letterlijk is het tweevormigheid van een soort. |
Diploïde | Iedere andere cel, dan een geslachtscel, is diploïd. Dat wil zeggen, heeft chromosomen in paren. |
Dominant | Het overheersende allel in het koppel van de twee gelijke genen, op de twee chromosomen van een chromosomenpaar. Bij het bepalen of een mutatie dominant is ten opzichte van haar wildvorm wordt altijd gekeken hoe het gen waarop de mutatie ligt zich gedraagt ten opzichte van het ongemuteerde gen. |
Embryo | Het stadium van de vrucht dat begint bij de kiemcel en duurt tot de geboorte. |
Erfelijkheid | Het feit dat ouders factoren doorgeven aan hun nakomelingen. |
Eumelanine | Een pigment / kleurstof die staafvormig is en kan oxyderen van intens zwart tot zandkleurig bruin |
F1, filius, filia | De zoon of dochter, ofwel de generatie in de eerste graad. kruisingsschema (de jongen van P dus). |
F2 | Tweede generatie nakomelingen uit onderlinge kruisingen van de F1, de jongen van F1 dus. |
Factoren | Eigenschappen of kenmerken die gedragen worden door genen. |
Factormutatie | Puntmutatie, verandering van één gen. |
Fenotype | De erfelijke eigenschappen die we wel kunnen waarnemen (zichtbaar zijn) en die het directe gevolg zijn van het genotype + milieu-invloeden. |
Fertiel | Vruchtbaar. |
Fertiliteit | Vruchtbaarheid. |
Formule | De mogelijkheid om het genotype van een individu met symbolen en / of tekens weer te geven. |
Gameet | Een geslachtscel, dus de mannelijke zaadcel of vrouwelijke eicel. Bevat het halve aantal chromosomen (enkelvoudig chromosoomgarnituur). |
Gekoppelde factoren | Factoren die gelegen zijn in dezelfde chromosomen. |
Gen | (Meervoud is genen). De plaats op een chromosoom die verantwoordelijk is voor een erfelijke eigenschap. |
Genen | Dragers van de erfelijke eigenschappen. Enkelvoud is gen. |
Genetica | Erfelijkheidsleer. |
Genoommutatie | Door een mutatie uitbreiden van het chromosoomtotaal. |
Genotype | Het erfelijke type, de erfelijke samenstelling van een individu. Het bestaat uit de uiterlijke zichtbare en niet zichtbare erfelijke eigenschappen samen. |
Geslachtgebonden factoren | Factoren die zich bevinden op het Z-chromosoom. |
Geslachtscel | Ook wel gameet genoemd, het is de zaadcel van de man of eicel van de pop. |
Geslachtschromosomen | Chromosomen die paarsgewijs bij iedere vogel het geslacht bepalen. Het Z-chromosoom, bevat de geslachtsbepalende factoren. Mannelijke vogels bezitten tweemaal het Z-chromosoom. Vrouwelijke vogels bezitten één maal het Z-chromosoom en éénmaal het W-chromosoom. Vroeger waren dit respectievelijk X en Y gebruikt. |
Halfzijder | Een individu dat aan de linkerzijde anders is dan aan de rechterzijde. Dit verschijnsel ontstaat door een somatische mutatie. |
Haploïd | Een cel waarin de chromosomen niet in paren voorkomen, maar enkelvoudig. De zaadcel van de man en de eicel van de pop. |
Heterozygoot | Niet fokzuiver of split. Meer verervend dan het eigen uiterlijk. Een heterozygoot individu vormt gameten met verschillende factoren. De vogel is split voor factoren. |
Homoloog | In overeenstemming met elkaar opgebouwd. |
Homozygoot | Men noemt een individu homozygoot, indien de erfelijke factoren gelijk zijn. Ook wel fokzuiver voor bepaalde kenmerken. |
Hormomen | Stoffen die door klieren in de bloed- en lymfebaan gebracht worden. Ze beïnvloeden elkaar en regelen vele lichaamsfuncties. |
Hybride | Zie bastaard. |
Hypofyse | Het deel van de hersenen, dat betrokken is bij het broedrijp worden de vogels. |
Infertiel | Onvruchtbaar. |
Ino | Een ino is nog in het bezit van bijvoorbeeld carotenoïde kleurstoffen. De melanine kleurstoffen wordt als gevolg van de ino mutatie niet meer in de veren afgezet. Bij de geslachtgebonden ino mutatie treft men nog wel bruin eumelanine in beperkte vorm aan. |
Inteelt | Paring in nauwe verwantschap. |
Intermediaire vererving | Onvolledig dominante vererving. |
Intermediair | Het midden houdend tussen twee verschillende kenmerken of eigenschappen. |
Koppeling van factoren | Meerdere genen op één chromosoom erven gezamenlijk over, ze zijn dus als het ware aan elkaar gekoppeld. |
Kruisen of kruisingen | Het, door paring, laten produceren van nakomelingen door een geselecteerd ouderpaar. Wanneer dan slechts op één kenmerk wordt gelet, noemen we dat een monohybride kruising; twee kenmerken dihybride kruising; trihybride kruising en meerdere kruisingen in het algemeen; polihybride kruisingen |
Kunstmatige mutatie | Een mutatie die door bestraling of een andere kunstmatige ingreep ontstaat |
Latent | Verborgen, een latente factor wil zeggen dat de werking van deze factor verborgen aanwezig is. |
Lethaal | Dodelijk. Een letale factor is een factor die een dodelijke werking uitoefent op het individu. Van een letaal werkende factor is bekend dat deze de ontwikkeling van een kiemcel stuit. Veel dominant verervende mutatie zijn, indien op beide chromosomen van een chromosomenpaar aanwezig, lethaal. |
Lichaamscel | De cellen waarmee het individu is opgebouwd. |
Locus | Plaatsaanduiding voor de vaste positie van genen in de chromosomen. |
Lutino | Een ino met een basiskleur die geel als gevolg van het bezit van geel lutein. |
Man | Mannelijke vogel. 1-0 betekent man. |
Meervoudige mutatie | Meerdere toestandveranderingen van een en dezelfde wildfactor. Voorbeelden zijn de mokka-roodbruin reeks bij de Japanse meeuw, Of de agaat-satinet reeks bij de putter. |
Melanine | Staaf- (eumelanine) of korrelvormige (phaeomelanine) kleurstof. |
MM-reeks | Meervoudige mutatiereeks, ook wel de volgorde van dominantie van gemuteerde factoren die dezelfde wildfactor hebben. |
Modificatie | Niet erfelijke verschillen in de ontwikkeling van individuen met dezelfde erfelijke aanleg, door omstandigheden zoals andere voeding of een ander milieu. Een modificatie is niet altijd onomkeerbaar. |
Monogaam | Het samenleven met slechts één partner. |
Multiple allellomorphen | Zie meervoudige mutatie. |
Mutatie | Plotselinge verandering van een gen of één allel van een gen, waardoor een nieuwe erffactor ontstaat. Men onderscheidt al naar gelang de oorzaak 3 soorten mutaties: a) de factormutatie of puntmutatie, b) chromosoommutatie, c) genoommutatie. |
Mutatiecombinatie | Het in één individu verenigen van twee of meer verschillende kenmerken. |
NBvV | Nederlandse Bond van Vogelliefhebbers. |
NZC | Nederlandse Zebravinken Club. |
Onafhankelijke factoren | Factoren die onafhankelijk van elkaar vererven, maar wel gelijktijdig op kunnen treden. |
Ongemuteerde factoren | De oorspronkelijke factor, de wildfactor of wildallele. |
Ornithologie | Grieks woord voor vogelkunde. Ornitholoog is vogeldeskundige of vogelkenner. |
P | Aanduiding voor de ouders, in een kruisingsschema. |
Phaeomelanine | Korrelvormige roodbruine kleurstof. |
Polygaam | Meer partners samenlevend. Eén man met twee of meer poppen of één pop met twee of meer mannen. |
Polymerenfactoren | Veroorzaken gezamenlijk één kenmerk. |
Polymerie | Samenstelling uit meer delen. |
Pop | Vrouwelijke vogel, 0-1 betekent pop. |
Proefparing | Een paring die wordt uitgevoerd om te onderzoeken welke eigenschappen een individu bezit, hierbij is kennis van de erfelijkheidsleer belangrijk. |
Puntmutatie | Eigenschapverandering van één gen of factor; terugmutatie is waargenomen. |
Recessief | Het terugtredende allel in het koppel van de twee gelijke genen, op de twee chromosomen van een chromosomenpaar. Bij het bepalen of een mutatie recessief is ten opzichte van haar wildvorm wordt altijd gekeken hoe het gen waarop de mutatie ligt zich gedraagt ten opzichte van het ongemuteerde gen. Bij een paring van twee gelijke, in verschijningsvorm, kan een kenmerk optreden dat geen van beide oudervogels bezit. Het kenmerk dat dan optreedt, noemt men recessief. |
Reciproke | Een tegenovergestelde hybride of bastaard. Kweekt men een hybride uit een man putter en een kanarie pop dan wordt de reciproke hybride geboren uit een kanarie man maal een putter pop. |
Recombinatie | Het van plaats verwisselen van gekoppelde factoren in een chromosoompaar. In de genetica spreekt men vaak van crossing-over. |
Recombinant | De ontstane variatie / kleurslag na een recombinatie. |
Reductiedeling | De deling van de geslachtscellen, waarbij het aantal chromosomen wordt gereduceerd tot de helft. |
Regeneratie | Herstel van het oorspronkelijke kenmerk door het organisme zelf, ook wel terugmutatie genoemd. |
Reserve mutatie | Terugmutatie, de gemuteerde factor herneemt zijn oorspronkelijke toestand. |
Rubino | Een ino met een basiskleur die rood is als gevolg van het bezit van rood carotenoïde. Als naam voor de kleurslag is het beter dit niet te gebruiken |
Standaardeisen | De keuraanwijzingen voor zebravinken, opgesteld door de TC-NZC. Goedgekeurd door de ledenbijeenkomst van de NZC en overgenomen door de NBvV keurmeestervereniging. |
Sex-index | De verhouding van de geslachtskenmerkende factoren tussen de man en de pop. |
Somatische cel | Lichaamscel. |
Somatische mutatie | Mutatie in of van een somatische cel, deze mutatie is niet erfelijk. |
Split | Meervoudig verervend, ook wel rasonzuiver voor een kenmerk. Aan een individu dat split is voor een bepaald kenmerk is dat niet (of nauwelijks) te zien, het heeft wel de mogelijkheid om het kenmerk te vererven. |
Symbool | Een letter of teken waarmee in een formule kenmerken of eigenschappen kunnen worden aangegeven. |
TC-NZC | Technische Commissie van de NZC. |
Terugmutatie | Een gemuteerde factor die in zijn oorspronkelijke toestand terugvalt |
Transmutatie | Het door middel van hybridekweek overbrengen van mutaties van de ene op de andere soort. |
Tri-hybride | De jongen afkomstig van een hybride gepaard aan een derde soort. |
Wildfactor | De oorspronkelijke, niet gemuteerde factor. |
Wildkleur | De oorspronkelijke soorteigen kleur, gevormd door alle wildfactoren samen. |